Herinneringen

Van maart 1933 tot april 1934 woonde ik (ik was toen 11 jaar) met mijn ouders op de eerste etage boven het café Berk op de Houtmankade, het huisnummer was toen no. 6. Later werden er huizen naast gebouwd en werd het nummer 18. Mijn vader had in het café zijn kaartclub en beheerde een spaarkas. De vrouw van de waard maakte heerlijke gehaktballetjes, die ik van mijn vader mocht bestellen (en opeten !). Alle wanden hadden een beschildering van de oude toestand in die buurt, zoals het Westerplantsoen, dat later moest wijken voor het Westerkanaal (de Houtmankade ligt daaraan). Bij het Amsterdams Gemeentearchief zijn nog afbeeldingen daarvan te vinden.
De bezoekers in het café waren van diverse pluimage; in de eerste plaats mannen die in de Houthaven werkten (mijn vader was werfbaas op de Houthandel Brester & Van Seventer), in de kaartclub van mijn vader was een stukadoor, een sigarenwinkelier, een smid, een sleepbooteigenaar (de waard had een aandeel in die sleepboot) en een man die met zijn verbouwde motordekschuit arbeiders van het vertrekpunt vlak bij het café van en naar de Scheepsbouw en de Distelweg in Noord bracht. Met hem mocht ik nog wel eens als 10 jarige meevaren en zelfs sturen. Ook leden van de Koperen Ploeg (vletterlui) die de zeeschepen aanmeerden in de Oude Houthaven waren daar regelmatig te vinden. Ook met hen mocht ik een reisje met een in de Oude Houthaven afgemeerde houtboot (het stoomschip Wagrien), een reisje op de brug meemaken naar de Rietlanden, waar het schip moest bunkeren. De stuurman van het schip was Toon Meeuwenoord van de Koperen Ploeg. Vlakbij in de Oude Houthaven was een grote concentratie van binnenvaartschepen aanwezig aan de zogenaamde remming (een houten looppad) tussen de schepen. Daar was ook een mastenmakerij. Boven de mastenmakerij was het Koffiehuis van de Volksbond, waar geen alcohol werd geschonken. Bij de remming lagen ook de vletten van de Koperen Ploeg afgemeerd, die wij mochten lenen om een tochtje in de haven te maken. (zelf roeien of wrikken)